De cyclus op gedichten van Wilhelm Müller is typerend voor de romantische tijdgeest:
een jonge rondreizende molenaarsknecht volgt een beek, die hij toespreekt als een vriend. De beek voert hem naar een molen, waar hij verliefd wordt op de dochter van zijn nieuwe meester. Maar uit radeloze vertwijfeling om zijn onbeantwoorde liefde verdrinkt hij zich uiteindelijk in de beek, die de stervende molenaar een weemoedig slaaplied toezingt.
Schubert (1797-1828)
Die Schöne Müllerin, D 795
- Das Wandern
- Wohin?
- Halt!
- Danksagung an den Bach
- Am Feierabend
- Der Neugierige
- Ungeduld
- Morgengruß
- Des Müllers Blumen
- Tränenregen
- Mein!
Schubert (1797-1828)
Die Schöne Müllerin, D 795
- Pause
- Mit dem grünen Lautenbande
- Der Jäger
- Eifersucht und Stolz
- Die liebe Farbe
- Die böse Farbe
- Trockne Blumen
- Der Müller und der Bach
- Des Baches Wiegenlied